- Full text
- Tijdschrift
- Nummer 1
- Artikel
- EHRM nr. 63703/19, 25 november 2021 (MUCHA / Slovakije)
Volume 2022 : 1
De teloorgang van het militaire strafrecht: over het nut van een apart strafrechtssysteem ter handhaving van de militaire operationaliteit in de 21e eeuw
Cour eur. D.H. n° 23314/19, 31 août 2021 (ÜÇDAG / Turkije)
Cour eur. D.H. n° 23314/19, 31 août 2021 (ÜÇDAG / Turkije)
De strijd tegen terroristische propaganda op social media [en het recht op vrije meningsuiting]
Cour eur. D.H. n° 45581/15, 2 septembre 2021 (Sanchez / Frankrijk)
Cour eur. D.H. n° 45581/15, 2 septembre 2021 (Sanchez / Frankrijk)
Cass. (2e k.) AR P.20.0042.N, 15 september 2020 (P. L. / M. M. V.)
Het openbaarheidsvereiste bij het misdrijf laster
Cass. (1e k.) AR D.18.0015.N, 26 maart 2021 (D. / Psychologencommissie)
Het beroepsgeheim wanneer de patiënt slachtoffer is. Het doolhof van Cassatie
Cass. (2e k.) AR P.21.0837.N, 14 september 2021 (PROCUREUR DES KONINGS BIJ DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE LEUVEN / T B)
Een opleiding als bijzondere voorwaarde bij een probatie-uitstel
Cass. (2e k.) AR P.21.0653.N, 28 september 2021 (I A; B A)
Een uittreksel uit het strafregister tot bewijs van een eerdere veroordeling: voldoende om uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf te weigeren
Cass. (2e k.) AR P.21.1235.N, 19 oktober 2021 (E. A. N.)
Cass. (2e k.) AR P.21.0888.N, 23 november 2021 (M S)
Cass. (2e k.) AR P.21.0989.N, 30 november 2021 (J. D.)
Pol. Antwerpen (afd. Turnhout) nr. 2021/2982, 14 juni 2021
EHRM nr. 63703/19, 25 november 2021 (MUCHA / Slovakije)
EHRM nr. 38958/16, 2 november 2021 (W.A. / Zwitserland)
De teloorgang van het militaire strafrecht: over het nut van een apart strafrechtssysteem ter handhaving van de militaire operationaliteit in de 21e eeuw
Cour eur. D.H. n° 23314/19, 31 août 2021 (ÜÇDAG / Turkije)
Cour eur. D.H. n° 23314/19, 31 août 2021 (ÜÇDAG / Turkije)
De strijd tegen terroristische propaganda op social media [en het recht op vrije meningsuiting]
Cour eur. D.H. n° 45581/15, 2 septembre 2021 (Sanchez / Frankrijk)
Cour eur. D.H. n° 45581/15, 2 septembre 2021 (Sanchez / Frankrijk)
Cass. (2e k.) AR P.20.0042.N, 15 september 2020 (P. L. / M. M. V.)
Het openbaarheidsvereiste bij het misdrijf laster
Cass. (1e k.) AR D.18.0015.N, 26 maart 2021 (D. / Psychologencommissie)
Het beroepsgeheim wanneer de patiënt slachtoffer is. Het doolhof van Cassatie
Cass. (2e k.) AR P.21.0837.N, 14 september 2021 (PROCUREUR DES KONINGS BIJ DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE LEUVEN / T B)
Een opleiding als bijzondere voorwaarde bij een probatie-uitstel
Cass. (2e k.) AR P.21.0653.N, 28 september 2021 (I A; B A)
Een uittreksel uit het strafregister tot bewijs van een eerdere veroordeling: voldoende om uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf te weigeren
Cass. (2e k.) AR P.21.1235.N, 19 oktober 2021 (E. A. N.)
Cass. (2e k.) AR P.21.0888.N, 23 november 2021 (M S)
Cass. (2e k.) AR P.21.0989.N, 30 november 2021 (J. D.)
Pol. Antwerpen (afd. Turnhout) nr. 2021/2982, 14 juni 2021
EHRM nr. 63703/19, 25 november 2021 (MUCHA / Slovakije)
EHRM nr. 38958/16, 2 november 2021 (W.A. / Zwitserland)
Jaar
2022
Volume
2022
Nummer
1
Pagina
62
Taal
Nederlands
Rechtscollege
25/11/2021
Referentie
“EHRM nr. 63703/19, 25 november 2021 (MUCHA / Slovakije)”, TSTRAFRECHT 2022, nr. 1, 62-65
Samenvatting
Samenvatting 1 De verzoeker is samen met andere verdachten vervolgd wegens lidmaatschap van een criminele organisatie. De meeste verdachten sluiten "plea bargain"-overeenkomsten met het Openbaar Ministerie, waarbij zij in ruil voor strafvermindering bekentenissen afleggen en schuld erkennen. Deze overeenkomsten zijn door de rechtbank goedgekeurd in een vonnis waarin de schuld van de betrokkenen aan de hen ten laste gelegde misdrijven is vastgesteld (sommige daarvan zijn identiek aan de misdrijven die aan de verzoeker ten laste werden gelegd) en hun straf is bepaald. In de overeenkomsten en het vonnis wordt specifiek verwezen naar de verzoeker (in het vonnis weliswaar geanonimiseerd), zijn hiërarchische positie binnen de organisatie en zijn rol bij de feiten. De feiten werden zo omschreven dat het duidelijk was dat de verzoeker er ook aan had deelgenomen. Aangezien de verzoeker zijn schuld wel betwist, is zijn zaak en nadien behandeld door dezelfde rechters. Deze verklaren hem schuldig aan de hem ten laste gelegde feiten op grond van een eigen beoordeling van het tegen hem bestaande bewijs, bestaande uit belastende verklaringen van de vroegere medeverdachten en uit ander bewijsmateriaal. De verzoeker voert aan dat de rechtbank, door in zijn zaak te zetelen in dezelfde samenstelling als in de "plea bargain"-zaken en door zich in het vonnis in die zaken reeds uit te spreken over zijn schuld, de verplichting tot onpartijdigheid en het vermoeden van onschuld schendt. Verzoekers rechtsmiddelen worden evenwel verworpen, in het bijzonder omdat de rechtbank zich in de "plea bargain"-vonnissen geen oordeel te vormen had over zijn schuld en die vonnissen wat hem betreft geen gezag van gewijsde hebben. Het EHRM verwijst eerst naar Richtlijn (EU) 2016/343 van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht op aanwezigheid ter terechtzitting in strafprocedures, alsook naar rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgens welke artikel 4 , lid 1 van die richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het er zich niet tegen verzet dat een door een nationale rechter goed te keuren schikking waarin een verdachte in ruil voor strafvermindering zijn schuld erkent, uitdrukkelijk als mededaders van het betrokken strafbare feit niet alleen die verdachte vermeldt, maar ook andere verdachten die hun schuld niet hebben erkend en worden vervolgd in het kader van een afzonderlijke strafprocedure, mits die vermelding noodzakelijk is voor de kwalificatie van de juridische aansprakelijkheid van degene die deze schikking heeft gesloten en de schikking duidelijk aangeeft dat de andere verdachten worden vervolgd in het kader van een afzonderlijke strafprocedure en hun schuld niet in rechte is komen vast te staan. Daarnaast verwijst het EHRM naar zijn eigen arresten in de zaken Karaman tegen Duitsland (27/02/2014, nr. 17103/10), Bauras tegen Litouwen (31/10/2017, nr. 56795/13) en Meng tegen Duitsland (16/02/2021, nr. 1128/17). Verder oordeelt het EHRM dat het loutere feit dat een rechter reeds eerder uitspraak heeft gedaan over hetzelfde strafbare feit, op zichzelf niet kan worden aangemerkt als grond voor twijfel aan zijn objectieve onpartijdigheid. In dezelfde zin is het enkele feit dat een rechter reeds uitspraak heeft gedaan over soortgelijke maar niet met elkaar verband houdende strafbare feiten of dat hij reeds een medeverdachte in een afzonderlijke strafprocedure heeft berecht, op zichzelf niet voldoende om twijfel te doen rijzen over de onpartijdigheid van die rechter in een volgende zaak. De onpartijdigheid van de rechter is echter wel in het geding wanneer het eerdere vonnis reeds een gedetailleerde beoordeling bevat van de rol van de later veroordeelde persoon in een strafbaar feit dat door meerdere personen is gepleegd, met name wanneer het eerdere vonnis een specifieke omschrijving van de betrokkenheid van de later veroordeelde persoon bevat of moet worden geacht te hebben vastgesteld dat de later veroordeelde persoon voldeed aan alle criteria om een strafbaar feit te hebben gepleegd. Naargelang het concrete geval kunnen dergelijke elementen worden geacht vooruit te lopen op de schuldvraag van de persoon die in de latere procedure terechtstaat en kunnen zij dus leiden tot objectief gerechtvaardigde twijfel dat de nationale rechter een vooropgezette mening heeft over de gegrondheid van de zaak van de later veroordeelde persoon bij het begin van zijn proces. Dit is hier het geval. De wijze waarop verzoekers rol is omschreven als mededader bij de aan de andere verdachten verweten feiten, kon in beginsel twijfel doen rijzen over de vraag of daarmee vooruit werd gelopen op de schuldigverklaring van de verzoeker zelf aan identiek omschreven feiten te zijnen laste. Hoewel hier de verwijzing naar verzoekers rol in het geheel van de feiten onontbeerlijk was om de schuld van de mededaders te beoordelen, is er meer specifieke informatie over de verzoeker vrijgegeven dan strikt vereist was. Bovendien waren de verwijzingen naar de verzoeker geenszins zo geformuleerd dat daaruit kon worden afgeleid dat de verzoeker destijds slechts een verdachte was en in een afzonderlijke strafprocedure werd vervolgd. Aangezien de rechtbank de veroordelingen van verzoekers mededaders beschouwde als een onderdeel van de zaak tegen de verzoeker, kon er bij de rechters en de getuigen ook een neiging ontstaan om zich in de zaak van de verzoeker niet tegen te spreken tegenover hetgeen in de vorige procedures was gezegd en beslist. Uit dit alles volgt dat verzoekers twijfels over de onpartijdigheid van de rechtbank objectief gerechtvaardigd waren. Het tijdschrift «T.Strafr.» 2022, afl. 1, 62 vermeldt verkeerdelijk 63709/19 als rolnummer. Art. 4 , Publieke verwijzingen naar schuld - Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn
Geachte bezoeker
Deze pagina is gereserveerd voor de Jurisquare leden.
Bent u reeds lid van Jurisquare, gelieve u aan te melden via de knop 'Inloggen' hieronder. Bent u nog geen lid, klik dan op de knop 'Abonneren'. Vanaf € 422,57 (BTW excl.) per jaar bent u reeds lid van Jurisquare en heeft u toegang tot de grootste digitale bibliotheek van België!